Weerkaarten lezen
De weerkaart is een belangrijk instrument om een idee te kunnen krijgen van het weer, nu en op korte termijn. Ben je dus in staat deze kaarten goed te begrijpen, dan zal je daar een redelijk beeld mee kunnen krijgen voor het weer op korte termijn. Combineer dit beeld met de weersvoorspelling en je zou maar zo eens kunnen kiten op een dag dat er vrij weinig wind voorspeld staat!
De weerkaart is een grafische weergave van de weersomstandigheden. Het vergt dus wel enige moeite en kennis om dit goed te kunnen lezen.
Hier proberen we de basis te verduidelijken.
Het eerste dat opvalt aan de weerkaart, is dat er een hoop lijnen, getallen en symbolen op staan.
We beginnen met de dunne zwarte lijnen. Deze zwarte lijnen zijn isobaren. Zij geven de luchtdruk op die lijn aan, de druk wordt weergegeven in millbar (mbar), of tegenwoordig hectopascal (hPa). Je ziet dat de lijnen soms vrij ver uit elkaar liggen, maar elkaar ook behoorlijk kunnen naderen. Hoe dichter de lijnen op elkaar liggen, hoe groter het drukverschil over eenzelfde afstand. We zien dat de isobaren met name bij hoge- en lagedrukgebieden dichter op elkaar liggen. Normaal gesproken hebben naast elkaar liggende isobaren een verschil van 4 hPa.
Maar wat is nu een hoge- of lagedrukgebied?
De luchtdruk is de druk die onze atmosfeer bestaat door zijn eigen gewicht. Omdat de lucht zich verplaatst, uitzet en krimpt en dus heel dynamisch is, kan de druk op verschillende plekken van elkaar verschillen. De gemiddelde druk die we op zeeniveau vinden, noemen we 1 atmosfeer. Dit komt overeen met 1013 hPa (=1,013 Bar). Als de druk hoger dan deze waarde ligt, noemen we dit hoge druk. Ligt de druk lager dan 1013 hPa, dan is dit lage druk. We spreken van een hoge- of lagedrukgebied, wanneer de isobaren een gebied met resp. hoge of lage druk omsluiten.
Je kan je voorstellen dat lucht in een gebied met een hogere druk naar een gebied met lagere druk zal stromen. Hoe dit precies werkt, kun je lezen op de pagina "wind".
Wanneer we richten op het lagedrukgebied dat boven Ierland hangt, zien we het beeld zoals op afbeelding 2 te zien is. Dit is een typisch beeld zoals dat optreedt bij een lagedrukgebied. Op het noorderlijk halfrond draait de wind bij een lagedrukgebied tegen de klok in om het centrum heen (zie ook "wind"). Een depressie wordt in de regel voorafgegaan door een warmtefront, op de kaart te zien aan een (rode) lijn met halve bollen. Deze bollen staan aan de kant waarnaar het front zich verplaatst. Daarachter ontstaat doorgaands een koudefront, op de weerkaart aangegeven met een (blauwe) lijn en driehoekjes. Het koudefront verplaatst zich sneller dan het warmtefront en zal, doordat koude lucht zwaarder is dan warme lucht, onder het warmtefront gaan schuiven. Dit noemen we een occlusiefront. Een occlusie wordt weergegeven met een (paarse) lijn waarop afwisselend bollen en driehoeken te zien zijn. Tot slot bestaat er ook nog een stationair front. Hierbij lopen een warmte en een koudefront langs elkaar heen, waardoor de grens zich niet verplaatst. Dit wordt weergegeven met een afwisselend rood-blauwe lijn met bijbehorende bollen en driehoekjes. Waarbij ook nu in de richting van het front wordt gewezen (afb. 3). Het koude- en warmtefront hebben altijd een gezamenlijke oorsprong in het hart van de depressie (de wig).
Naast al deze lijnen is er op een hoop kaarten nog veel meer informatie te vinden. Hieronder vind je een overzicht van veel voorkomende symbolen en hun betekenis.